Beste hengelsportvrienden,
Afgelopen jaren was het -volgens mijn geheugen én logboek- vaste prik; begin oktober is altijd tongentijd. Nalezing van deze periode van voorgaande jaren in mijn logboek sterkte me in de overtuiging: nu of nooit !
Voor het welslagen is het aas -naar mijn bescheiden mening- het belangrijkste ingrediënt; daarom, 5 dagen eerder al, de steekzagers in huis gehaald. De moeite gedaan om ’s morgens en ’s avonds het absorberende keukenrolpapier onder de zagers te verversen, en voila … uiteindelijk práchtig, ietwat belegen aas. Laat die tongen nu maar komen !
Omdat enige stekkenkennis wel zo prettig is, mezelf geïnstalleerd op een plek-met-tonggarantie. Dat betekent: prettig -dus zonder ergernis- vissen op ’n schone bodem, die zich in ’t verleden bewezen heeft, dus: wél tong vangen, maar géén onderlijnen verspelen. Vóór aanvang zekerheidshalve toch nog maar wat proefworpjes gemaakt (uiteraard zónder aas), links, rechts en recht vooruit, en langzaam ingedraaid; je kunt immers nooit weten. Welnu, niets aan ’t handje; m.i. een volkomen schone bodem. Dus … vissen maar !
Vóór de schemering komen al een paar tongetjes binnen; dat gaat érg lekker. Een uur na de schemering gaat het écht los; 2 lappen van tongen in één keer, 5 minuten later gevolgd door 2 prachtige tongen aan de andere hengel. In het verleden heb ik daar wel eens meer tijd voor nodig gehad !
’n Uur later -de bodem van de aasbak komt enigszins in zicht- een volkómen onverwachte vastloper. Ik prijs me gelukkig dat ik vrij dik vis; met een dun lijntje ben je kansloos. Nu wordt het buigen of barsten. De dyneema buiten het topoog wikkel ik om de handdoek om mijn hand; dan staat er geen enorme spanning op lijnrol, tandwielen en geleide ringen. En jawel … ik voel dat het zaakje langzaam meekomt. Het dode gewicht kan ik nu binnenpompen, en wat blijkt ? Mijn eigen onderlijn terug, plus 2 onderlijnen, met 2 loden van iemand anders. Maar er blijkt aan één van de “gevangen” onderlijnen óók nog een tong te hangen. Bovendien is het ook nog eens een zéér fraaie en zéér levendige tong. Dit heb ik nog nooit eerder meegemaakt, en eerlijk gezegd word ik er niet echt vrolijk van. Want ik vraag me natuurlijk af: hoelang hangt die tong er al aan ? Vanaf gisteravond ? Of vanaf vorige week ? Of 2 weken terug ?
Die tong kan ik het moeilijk vragen, maar wel gaat meteen de kop eraf, zodat aan de lijdensweg een einde komt. Weliswaar heb ik die tong in feite niet zelf gevangen, maar ik ga er van uit, dat ie er niet minder om zal smaken.
Kapot getrokken lijn -met vis aan de haak- is natuurlijk een scenario, dat altijd voorkomen moet worden. Slecht voor je portemonnee én slecht voor ’t milieu. Maar bovenal natuurlijk -en daar til ik ’t zwaarste aan- een afschuwelijke lijdensweg voor die vis. Zo’n tong, die geen kant uit kan, crepeert op een afgrijselijke manier, met een haak in de slokdarm. Zonder enige twijfel past daar maar één omschrijving voor: pure horror.
Een SPORTvisser zal dit altijd trachten te beperken; dat kan ook, door bepaalde dingen te doen of te laten. Bijvoorbeeld: vóór aanvang een paar proefworpen zónder aas; ik schreef ’t al. En in geval van een “vuile” bodem, je heil elders zoeken. En door wat dikker te vissen. En door een loodlifter te gebruiken. En door snel in te draaien. Immers: hoe sneller, hoe minder bodemcontact. Ook wat verder werpen (óver eventuele zooi heen) wil wel eens helpen. Zo moeilijk is het toch allemaal niet.
Als ik dan in een gerenommeerd hengelsportblad lees, dat 60 meter uit de kant een vervelende rand onderlijnen vreet als borrelnootjes, dan ben ik héél blij dat net m’n riem een gaatje strakker is gezet; mijn broek was anders spontaan afgezakt, als ik zoiets lees. Immers; men verliest de éne lijn na de andere, maar men kan -met geen mógelijkheid- hieruit de conclusie trekken, dat het verstandig is, het 100 meter verderop te proberen.
Of een ander voorbeeld: men schrijft, 5 keer een haai aan de haak te krijgen. Al die haaien -op een kleintje na- worden verspeeld. Dat die haaien nu verder zwemmen met een haak in de slokdarm -plus zoveel meter lijn en 180 gram lood achter zich aan slepend- is blijkbaar “part of the job”; had ie maar geen haai moeten worden. Na ’t verspelen van de zoveelste haai, trekt men hier geen enkele conclusie uit; men gaat niet zwaarder vissen, men verandert niet van stek, noch staat men ook maar ’n milliseconde stil bij het lijden van zo’n dier. Dat laatste blijkt wel uit het feit, dat men ’t relaas deelt met de buitenwacht zonder ook maar enige emotie naar die verspeelde vis toe. Ja … de groeten !
Ik kijk er toch wat genuanceerder tegenaan. Zo’n dag, waarop meerdere keren afschuwelijk lijden voor onderwaterbewoners wordt teweeg gebracht, zou voor mij een wel héél bittere nasmaak hebben.
Als ik zó zou “moeten” vissen, dan zou ik van de hele hengelsport nog maar op één manier plezier kunnen hebben: door m’n hengels op Marktplaats te zetten.
Ik prijs me gelukkig, dat niet iedereen zo is.
Laurens